Het resultaat, The Tragedy of Macbeth, is een tekstvaste, beklemmende Shakespeare-adaptatie, gefilmd in een contrastrijk, mystiek-nevelig zwart-wit dat doet denken aan Ingmar Bergmans The Seventh Seal of het werk van de vroege Duitse filmexpressionisten. De ernstige toon breekt met wat doorgaat voor een 'typische’ Coens-film: weg is de ironische franje, geen splintertje pastiche te bekennen. En toch vormt Macbeth ook weer niet zó’n vreemde vertakking in het oeuvre van de Coens, die zich al vaak dicht bij de klassieken posteerden, van Homerus’ Odyssee in O Brother, Where Art Thou? tot de Bijbelse jobstijding in A Serious Man.
Na de bloedige afslachting van koning Duncan versnelt het verhaal en volgen moord en doodslag elkaar in hoog tempo op. Het is geen overbodige luxe om vooraf even het originele verhaal door te nemen. Dat kan iets beter duidelijk maken wie de vele personages én de families zijn die bij al de slachtpartijen zijn betrokken. Maar het zorgt er vooral voor dat je nog meer geniet van de originaliteit waarmee Coen onder meer de wanen van Macbeth in beeld weet te brengen.
Of het resultaat de gemiddelde liefhebber van Fargo of The Big Lebowski zal bekoren valt te bezien, maar één ding staat vast: The Tragedy of Macbeth is inderdaad pure cinema. En een instantklassieker binnen het Shakespearegenre. Visueel is de film soms verbluffend mooi, knipogend naar het Duitse expressionisme en de schilderijen van Escher, met minutieus gecomponeerde zwart-witshots en strakke, minimalistische decors.
Coen’s visual contrivances have something of Kurosawa and Welles, with some German expressionist shadows, and this looks like a crime drama from the 30s or 40s – but entirely naturally rather than as an interpretative affectation. Bruno Delbonnel’s cinematography is pellucid and austere and Stefan Dechant’s magnificent production design imagines Macbeth’s castle as a giant, rectilinear modernist house, with chilly courtyards bounded by vast vertiginous walls and corridors that extend like some sort of open-plan death row.
“The Tragedy of Macbeth” becomes both a filmy dreamscape and taut documentary, of how love and loyalty, mythologizing and madness can feed into desperate acts of entitlement and self-belief. This stuff never gets old, in art or entertainment: an enduring truth to which this production attests with a dazzling combination of simplicity, poetry and unsparing insight.
The director Joel Coen’s crackling, dagger-sharp screen adaptation of the play — called by its full title, “The Tragedy of Macbeth” — conjures a landscape of appropriate desolation, a world of deep shadows and stark negative space. People wander in empty stone corridors or across blasted heaths, surveyed at crooked angles or from above to emphasize their alienation from one another. The strings of Carter Burwell’s score sometimes sound like birds of prey, and literal crows disrupt the somber, boxy frames with bursts of nightmarish cacophony.