In Washington
De pijn van Jobs
Margriet Oostveen | pagina 30 - 31
Mike Daisey houdt zoveel van Apple dat hij s avonds op hotelkamers niets liever doet dan zijn MacBook Pro schoonspuiten met een bus geperste lucht, die altijd in zijn koffer zit. Of hij pakt een schroevendraaier, zet de laptop op een speciaal dekentje, haalt hem uit elkaar en zucht bewonderend fuck.
Ik ging naar zijn theatervoorstelling The Agony and the Ecstasy of Steve Jobs, over Daiseys liefde voor Apple en over de zwarte kant daarvan. Sinds ik zelf een iPad in huis haalde en dat ding tot mijn eigen ergernis overal achter me aan sleep, ongeveer zoals Linus van Pelt zijn blauwe knuffeldekentje in de Charlie Brown-strip, heb ik een nogal bozige fascinatie voor Apple. Of neem die keer dat ik hier door het vriendje van mijn zoon (9) schaterend werd uitgelachen, omdat ik niet geloofde dat hij al een eigen iPad had.
Én een iPod touch?
Ja!
Én een iPod?
Mwahahaha! Of course! Ja!
Het kon niet lang duren of mijn zoon, telg uit een eens trots geslacht van late adopters, koos voor een biografieproject op school geen brave held als Abraham Lincoln of Amelia Earhart, maar de grote Apple-roerganger Steve Jobs. Steve Jobs Thinks Different, luidde de titel van het boekje dat hij had meegekregen. Het bleek geschreven als een heiligenleven, maar zelf wist ik er eigenlijk ook niet veel wezenlijkers aan toe te voegen dan dat Steve Jobs zijn spullen in China laat maken, door arme mensen.
De zielige Chinees werd hier de equivalent van de hongerige Afrikaan. Maar Mike Daisy maakt in The Agony korte metten met dit soort prettig vage noties. Het wordt tijd dat we beter weten, vindt hij. Daisey, vaak geprezen in The New Yorker en The New York Times, maar niet zo bekend bij een groot publiek, is de Michael Moore van het theater. Hij brengt monologen over eenzelfde soort onderwerpen als de documentairemaker: de financiële crisis, 9/11, de bedrijfscultuur van corporaties.
Ook Daisey doet verslag van eigen, geëngageerde zoektochten, maar hij dramt minder dan Moore. Daisey is een geweldig, erg grappig verhalenverteller. Zo verweeft hij Jobs verovering van de computerindustrie, en hoe hij Apple nu verandert in een verzameling egosystemen, met een hilarische geschiedenis van zijn geliefdste Apple gadgets. Mike Daisey kan het gillende geluid van de eerste printers feilloos nadoen. Je was het vergeten, tot je het weer hoort.
En China?
Daisey bracht drie weken door in het voormalige vissersdorp Shenzhen, tegenwoordig een stad met 14 miljoen inwoners. The city where almost all your shit comes from and almost no-one in America knows its fucking name.
In Shenzhen staat ook Foxconn, de fabriek die op dit moment 52 procent van alle elektronica in de wereld maakt. Meer dan de helft dus. Uit één fabriek. Ook iPhones en iPads komen er vandaan. Bij Foxconn in Shenzhen werkt het bijna onbevattelijke aantal van 430.000 arbeiders. Toen Mike Daisey daar vorig jaar arriveerde, hadden net veertien werknemers zelfmoord gepleegd, omdat de productiedruk als gevolg van de vraag naar iPhones ondraaglijk hoog werd.
Voor de poorten van Foxconn deed Mike Daisey iets wat nog zelden een journalist lukte: hij ging er gewoon staan, met een tolk, en begon met arbeiders te praten. Er waren nogal wat kinderen van twaalf, dertien en veertien jaar bij. Bij controles, vertelden zij, werden ze even uit de productielijn gehaald en vervangen door oudere werknemers. Ze draaien diensten van twaalf uur, vertelden de werknemers. Of vijftien, of zestien, als er bijvoorbeeld veel vraag is naar een nieuwe iPhone.
Weet Apple dat? Apple zegt altijd streng op misstanden te letten, suggererend dat veel buiten het zicht van de controleurs gebeurt. Maar als ik, een dikke Amerikaan in een opzichtig Hawaïhemd, al zo gemakkelijk kan achterhalen wat bij Foxconn gebeurt, vraagt Daisey retorisch, waarom kan Apple dat dan niet?
Daisey kreeg Foxconn zelfs van binnen te zien. Hij beschrijft de griezelige stilte in de enorme productiehallen, met alleen het geluid van duizenden menselijke lichamen in monotone beweging. Er zijn bij Foxcon nauwelijks machines, want deze arbeiders zijn er goedkoper. Alles hándgemaakt, snuift Daisey. Schroefje voor schroefje.
Steve Jobs is The Agony niet komen bekijken. Maar de andere oprichter van Apple, Steve Wozniak, wel. The Woz was tot tranen geroerd en zou nooit meer dezelfde zijn, liet hij The New York Times na afloop weten.
Mike Daisey houdt het nuchter: Ik ben verslingerd aan mijn Apple gadgets, en dat blijf ik, zegt hij tot slot. Maar ik wil ook een virus verspreiden: deze apparaten zijn door mensen in elkaar gezet. En jullie kunnen nooit meer doen alsof je dat niet weet.
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 9 april 2011, pagina 30 - 31
javascript:emoticon(':music:')